Hier zit ik dan, dag in dag uit in mijn cel, heel alleen.
Beladen en met veel vragen wat een ellende.
Ik hoop op die ene of andere bekende,
die me opzoekt en een arm om me heen slaat.
 
Eén keer in de week mag bellen,
dan heb ik zoveel in tien minuten te vertellen.
Even weer een mooi contact,
dat is toch waar iedereen naar snakt.
 
Het doet me dan zo intens goed.
M’n gevoelens dan te kunnen laten gaan.
Het geeft me weer kracht en levensmoed,
om te vertrouwen op een beter bestaan.
 
In het avondlicht vallen me ogen toe, vol tranen.
Er is niemand met wie ik erover kan praten.
Met dat stil verdriet lig ik alleen in mijn donkere cel.
Toch hoop ik dat er iemand is die nooit zegt “vaarwel”.